De afgelopen kerstvakantie waarin mijn leven kon vertragen omdat ik écht twee weken vrij had, kreeg ik ook ruimte om meer te lezen, naar muziek te luisteren, met vrienden en vriendinnen te kletsen en om tv te kijken.

En daar zag ik die ene uitzending van Wintergasten. Janine Abbering in gesprek met Grayson Perry. Ik werd direct gegrepen door deze bijzondere man. Prachtig aangekleed in een roze mantelpakje, geweldige pruik. Een intrigerende verschijning.

Maar op een of andere manier vond ik hem ook kwetsbaar en kon ik bijna door het scherm heen voelen dat het een man is die veel onveiligheid heeft gekend.

Daar vertelde hij ook over. Over de mishandelingen door zijn stiefvader en hoe hij daardoor was getekend. Niet alleen door de handelingen zelf, maar ook door de constante onveiligheid waardoor hij niet in staat was om kind te zijn en te leren wat hij allemaal nog te leren had.

Ergens in het gesprek pakte hij Alan Measels erbij. Zijn teddybeer die hij kreeg toen hij drie was en hij de mazelen had. Hij vertelde dat Alan Measels van onschatbare waarde was geweest in zijn jeugd. Dat hij door in zijn verbeelding van Alan Measels een levende vriend te maken, kon overleven.

Toen werd ik terug gekatapulteerd naar mijn eigen jeugd. Een jeugd vol mishandeling, onveiligheid en geen kind kunnen zijn.
Maar ook de tijd waarin mijn verbeelding mij op de been hield.

‘Uiterst geconcentreerd reed ik op mijn oranje fietsje. Handen los, een achtje draaien, met één been trappen en het andere been gestrekt naar achter. Alle kunsten die ik zo vaak geoefend had, voerde ik perfect uit.
Na de kür duurde het eindeloos voor de jury met de punten kwam, maar eindelijk werd het duidelijk: Ik was wereldkampioen kunstfietsen geworden!
Ik fietste een ereronde langs de tribunes en het publiek ging massaal voor me staan, de mensen klapten hun handen stuk en juichten me toe. Het lawaai was oorverdovend en ik genoot met volle teugen.’

In werkelijkheid fietste ik in m’n eentje bij ons voor het huis op de weg. Ik deed wel alle kunstjes, maar er stond niemand te kijken en niemand klapte of juichte. Maar toch, ik genoot met volle teugen
Die staande ovatie in mijn hoofd, het bedenken hoe ik dan met andere mensen moest omgaan, wat ik wel en niet moest zeggen, wel en niet moest doen: dat hielp mij.

Waarschijnlijk kwam deze fantasie tot stand na het zien van schaatswedstrijden. Ard Schenk en Kees Verkerk waren toen echte helden die schijnbaar moeiteloos vele wedstrijden wonnen. Ik kan me herinneren dat we bij mijn opa en oma de wedstrijden gingen kijken. Ik kan nog de ontroering voelen die ik als kind voelde als Ard Schenk met een lauwerkrans om zijn nek een ereronde reed. Zwaaiend naar het publiek dat hem hartstochtelijk toejuichte.

Schaatsen kon ik niet en fantaseren over een wereldkampioenschap schaatsen zou blijkbaar te ver van de werkelijkheid af komen te staan, dus ik verzon iets anders. Kunstfietsen dus.
Maar verder was mijn fantasie een kopie van wat ik op televisie had gezien. En kopieerde ik ook het gedrag van de kampioen. In die fantasie snapte ik wel hoe ik me moest gedragen, was ik wel sociaal vaardig en begreep ik wat er van me verwacht werd.

Dit in tegenstelling tot het gewone leven. Daarin begreep ik nauwelijks wat er van me verwacht werd, hoe ik me moest gedragen of hoe ik me moest verhouden tot anderen. Want in de onveilige en gewelddadige situatie waarin ik opgroeide was geen ruimte om dat te leren en te ontwikkelen.

Verbeeldingskracht zorgt ervoor dat er ruimte is om onze manier van kijken en denken te veranderen. Onze inspiratie en nieuwe ideeën komen voort uit onze verbeelding. Maar ook ons leervermogen wordt beïnvloed door de verbeelding.
Onze verbeeldingskracht maakt het ons mogelijk om verder te denken dan wat we tot dan toe geleerd hebben of waarvan we overtuigd zijn. En dus kunnen we dankzij onze verbeelding ons verder ontwikkelen.

‘De Wereldkampioenschappen Kunstfietsen’, ontsproten aan mijn verbeelding, vergrootte mijn zelfvertrouwen. Ik voelde me echt gewaardeerd, gezien en gehoord, ik was er écht trots op dat ik Dé Kampioen was.
En ik leerde mezelf op die manier onder andere wat sociale vaardigheden aan. Simpelweg door in mijn verbeelding gedrag dat ik gezien en gehoord had te kopiëren en me eigen te maken.

Ik ken veel mensen die in hun jeugd te maken hebben gehad met kindermishandeling en onveiligheid en die vertellen dat hun verbeelding hen heeft geholpen. En dat gaat van een imaginair vriendje tot een gevierd kinderboekenschrijfster zijn, van toegejuicht worden door een menigte tot stervoetballer zijn in het Nederlands elftal.

Fantasie en verbeelding kunnen kinderen dus helpen om zich staande te houden in moeilijke situaties. Ze kunnen kinderen helpen om zich te uiten. Om op allerlei manieren lucht te geven aan datgene wat hen bezig houdt.
En het helpt ook, al is het soms maar een beetje, om vaardiger te worden in het sociale verkeer.

Ik hoor vaak mensen praten over het weerbaar maken van kinderen door trainingen, gesprekken etc. Natuurlijk kan dat heel waardevol en helpend zijn.
Maar laten we vooral kinderen stimuleren om hun eigen fantasie en verbeelding te gebruiken.

Schilderen, kleien, muziek maken, toneelspelen, schrijven, alles waarbij kinderen hun eigen fantasie en verbeelding mogen gebruiken zouden een belangrijke plek in de opvoeding van kinderen moeten hebben. Thuis, op school in de kinderopvang, overal waar kinderen zijn.

En dan niet de voorgedrukte kleurplaten of de voorgekookte werkjes. Nee: lege schetsboeken en vetkrijt en de aanmoediging om te maken waar het kind zin in heeft. Dozen, papier en lijm en de woorden ‘ga je gang’.

Zo geven we kinderen de ruimte om zich te bekwamen om hun verbeelding in te zetten. En dat kan kinderen die niet altijd kind kunnen zijn helpen om het leven te leven en beter te begrijpen.

Met onze verbeelding kunnen we de wereld mooier maken. Dat is al een groot goed. Maar met onze verbeelding kunnen we ook een ondraaglijke situatie dragelijk maken. En onszelf verder ontwikkelen, soms tegen de verdrukking in.